Hoe ziet de lepelaar er eigenlijk uit?

Lepelaars zijn wit en hebben zwarte poten en een zwarte snavel met een gele punt. Ze kunnen van andere vogels worden onderscheiden door de lepelvormige snavel, die langwerpig, afgeplat en aan het eind breder is. De vogel heeft een lengte van bijna 1 meter, een gewicht van 1,2 – 2 kilo en een spanwijdte van 115-135 cm.

De volwassen lepelaars hebben in de zomer een kuif achter in de nek die bij het mannetje langer is dan bij het vrouwtje, en in de broedtijd een gelige plek op de borst.

Jonge lepelaars hebben een smallere licht gekleurde snavel met een geringere verbreding aan de punt. Ze zijn in de vlucht ook te herkennen aan hun donkere vleugelpunten. Het kan wel vier jaar duren voor ze gaan nestelen, en ze kunnen bijna dertig jaar oud worden.

Lepelaars kunnen zwemmen  als het moet, maar meestal bewonen ze rustige, ondiepe plassen en meren. Als ze rusten, staan ze vaak op één poot, met hun snavel over hun rug. Ze vliegen met uitgestrekte hals (als ooievaars, niet als reigers) met vrij snelle vleugelslagen (sneller dan zilverreigers) onderbroken door glijpauzes.

Foto: Hans Zweekhorst (Vogelwacht)

Hoe komen ze aan voedsel en wat eten ze?

Lepelaars zoeken voedsel door hun snavel door het water heen en weer te zwaaien. Het vergrote oppervlak van de snavel helpt ze daarbij. Ze zoeken in ondiep water en sloten, meren en wadkusten naar insectenlarven, schaaldieren, kleine vissen, kikkers en zelfs delen van waterplanten.

Foto: Henk Schuijt

Wist je dat de lepelaar heel dichtbij onze Natuurschuur nestelt?

In maart zijn er alweer 11 lepelaars te zien. Ze zitten hoog in de bomen en zijn van daaruit goed te zien. Lepelaars broeden in kolonies, soms met andere vogels, in rietbedden of struiken en bomen. In gemengde kolonies broeden ze meestal afgezonderd.